Dacht dat ik bang was, maar m’n omgeving is minstens even bang. Voor mij, voor parkinson, mijn angst, mijn tranen. Waar je het aan ziet, weet ik niet, maar je ziet het. Een soort afwachtende houding, eerbiedig bijna. Dan de vraag, de vraag waar ik nog steeds graag op antwoord: waar merkte je het aan? Toch zit er een verborgen vraag in, een soort check. Als iemand mij vertelt, waaraan hij het eerste merkte dat hij alzheimer/kanker/depressie/ziektevanweetikveel had, ga je toch even checken of je dat soms ook hebt. Poeh gelukkig, nee, dat heb ik niet. Eerlijk is eerlijk, zo denk je weleens. Maar in het gesprek met je vrienden komt altijd een soort wending. Als ik een grap maak. Opluchting, pffff, gelukkig, ze doet nog vrij normaal. Je vrienden weten alleen nog niet helemaal zeker of ze wel over hun vakantie mogen vertellen. Alsof die vakantie belangrijker zou zijn dan parkinson. Goed nieuws: die vakantie is belangrijker. Of dat je je huis hebt verbouwd. Of dat je kind een diploma haalt. Dat is toch waar je het voor moet doen? Doen wij ook thuis. Iets schilderen, heg snoeien, naar de Hema voor sokken, piano spelen. Werken, doen we ook gewoon. Kost iets meer moeite, maar omdat niemand ons geld komt brengen als we niet werken, werken we dus gewoon. Als ik dat allemaal vertel, als ik niet alleen de ellende, maar ook de gewone dingen deel, help ik anderen om mij te steunen. Want ze zijn bang, misschien nog wel banger dan ik.